De boomklever is een graag geziene vrolijke gast in de tuin
De boomklever is een graag geziene vrolijke gast in de tuin Foto: Melanie van den IJssel

De boomklever

De boomklever klimt en daalt schoksgewijs langs de boomstam, zonder op zijn staart te steunen. De lengte is 12 tot 17 centimeter. De bovenzijde en bovenkop zijn blauwgrijs. De onderzijde is Isabel kleurig met roodbruine flanken. Bij het volwassen mannetje is de achterflank scherp begrensd oranjebruin en hierdoor is het al bij onvolwassen exemplaren mogelijk om het geslacht te bepalen. Verder heeft hij een brede zwarte oogstreep met lichte wangenen keel. Bij het volwassen vrouwtje is de achter flank minder scherp begrensd oranjebruin. Verder is zij identiek aan het mannetje.

De vlucht van de gedrongen vogel is golvend en snel terwijl de korte staart in het midden zwart is. De Boomklever komt voor in Licht loof- en gemengd bos met ondergroei, vooral met oude en hoge bomen. Ook in parken en lanen en in de winter ook op de voedertafel. Op het menu staan veel insecten, zaden, noten, vruchten, graan en bessen. Harde noten zet hij tussen de boomschors vast en hamert ze dan van bovenaf stuk. Grotere insecten worden met de snavel in stukjes geknipt. De boomklever legt zelfs ook voorraden aan.

Een helder fluitend 'twiet-twiet-twiet' en een meesachtig 'tsit'. Bij opwinding een schel trillend 'tirr'. De zang is een luid 'tuwiehe-tuwiehe', ook wel omschreven als een kwelend 'tu-tu-tu', dat enigszins aan de zang van een nachtegaal doet denken. Deze zang gaat over in 'kwie-kwie' en haastig 'twet-twet-twet'. Aan zijn zang kan de boomklever eenvoudig worden herkend.

De boomklever broedt van eind april tot juli in boomgaten of spechtengaten. Soms broedt hij ook in gaten in muren of in nestkastjes. Hij maakt het nest niet zelf, maar gebruikt bijvoorbeeld oude, verlaten holen van spechten. Hij pleistert de ingang dicht met klei vermengd met speeksel zodanig dat hij er zelf nog net door kan. Deze metseldrang is vaak zo sterk dat ook wanneer het gat al de juiste grootte heeft, er in de omgeving toch nog een metselwerk gemaakt wordt. De broedduur bedraagt circa 2 weken. Waarschijnlijk broedt alleen het vrouwtje en wordt zij tijdens het broeden door het mannetje gevoerd. Beide vogels verzorgen de jongen. Deze vliegen na 24 dagen uit. Meestal is er één broedsel per jaar, heel soms twee. Gewoonlijk bestaat het legsel uit 7 tot 9 eieren, maar soms ook uit slechts 5 en soms zelfs uit wel 11. De eieren zijn melkwit met grote bruine vlekken en grijs violette ondervlekken.

Opvallend zijn de kleine territoria; meestal niet groter dan 1000 m2. De boomklever is één van de eerste soorten die profiteert van een meer natuurlijkbosbeheer, zoals dat de laatste decennia is toegepast. Daardoor is meer structuur in bossen ontstaan, iets wat boomklevers bijzonder waarderen. Oudere bomen, en dan vooral inheemse eikensoorten, leveren de boomklever volop voedsel. Bovendien zijn natuurlijke bossen rijk aan dode en afstervende bomen en spechten, waardoor er voldoende broedholtes zijn. Boomklevers broeden ook in nestkasten, en soms zelfs in muren. Buiten de broedtijd bevindt de boomklever zich wel in gezelschap van mezen.

Het dicht pleisteren van de nestingang is de reden van de naam boomklever, al heeft het open neer lopen tegen de boomstam ongetwijfeld ook een rol gespeeld. De boomklever is hoofdzakelijk een standvogel.

Het verspreidingsgebied beslaat grote delen van Europa, noordwestelijk Afrika en delen van Azië, voornamelijk het zuiden en zuidoosten tot in Japan. In Europa komt de soort alleen in Ierland en Schotland niet voor. In Scandinavië heeft in de 21e eeuw een sterke noordwaartse uitbreiding plaatsgevonden. In Nederland is het een vrij talrijke broedvogel. De Nederlandse populatie heeft zich tussen1990 en 2005 bijna verdubbeld. Sinds de laatste eeuwwisseling is de boomklever steeds vaker te zien in de buurt van bebouwing.